Backpay: een teleurstellende uitspraak

In een eerdere blog schreef ik hoe mijn tante van bijna 90 jaar de moed heeft om de backpay-regeling aan te vechten.

Zij vindt de uitkeringsregeling absoluut onredelijkonbillijk en onrechtvaardig. Daarom heeft zij beroep aangetekend tegen de afwijzing van haar aanvraag. De zitting vond plaats op 14 juli 2017.

De uitspraak van de rechtbank is op 29 augustus door haar ontvangen. De uitspraak is teleurstellend, waarbij alle zorgvuldig geformuleerde argumenten zijn afgewezen.

Opnieuw wordt door de rechtbank teruggegrepen op het aloude argument dat het standpunt van de Nederlandse regering (steeds) was dat Nederlands-Indië een apart gebiedsdeel was met een eigen rechtspersoonlijkheid en een eigen begroting. De salarisaanspraken van ambtenaren en militairen die in dienst waren van het Nederlands-Indisch Gouvernement gedurende Japanse bezetting en in de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 geen of niet volledig salaris hebben gekregen behoren tot de financiële verplichtingen Van het Indisch Gouvernement en niet tot die van de Nederlandse Staat. Bestaande afspraken zijn overgegaan op Indonesië.

pow_fukuoka

Daar sta je dan:

POW_320x232Prisoner of War van een oorlog die door Koningin Wilhelmina als eerste van de geallieerden aan Japan is verklaard.

Prisoner of War als soldaat van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL).

Fukuoka9B_overzichtsfoto

Mag ik twee passende citaten naar voren halen:

Vrijburg_citaat632x107

Brandt_citaat632x107.jpg

De precieze formulering van de Rechtbank in deze uitspraak luidt als volgt:

uitspraak71_938x338

In een volgende overweging wijst de rechtbank op enkele regelingen die getroffen zijn in het verleden, maar die geen enkele verband houden met de backpay-kwestie. Deze overweging gaat volledig voorbij aan de eis om betaling van soldij en salaris. Het “Gebaar” wordt genoemd en de “Wet uitkering Indisch Geïnterneerden” die niets met de backpay-kwestie te maken hebben.

Vervolgens wijst de rechtbank in de derde overweging dat er jarenlang overleg is gevoerd met onder meer het Indisch Platform. Echter “door een combinatie van morele, juridische en budgettaire overwegingen is een integrale en voor alle betrokkenen bevredigende oplossing voor de Indische kwestie niet mogelijk“. Het komt er op neer dat er gewoon geen geld voor is. Dit laatste is nu juist een politieke kwestie waar de rechtbank de oplossing daarvan ook op het bordje van de politieke moet leggen.

Bovenstaande drie overwegingen zijn de belangrijkste redenen waarom het beroep ongegrond wordt verklaard. Een zeer schamele verzameling als we met de gehele geschiedenis rekening houden die met de Indische Kwestie te maken heeft. Nota bene zegt de rechtbank zelf dat de uitkeringsregeling Backpay een lange geschiedenis kent. De rechtbank belicht slechts een heel klein stukje van de parlementair geschiedenis, namelijk dat gedeelte waarin de Nederlandse regering Nederlands-Indië als apart gebiedsdeel benoemt en daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de Backpay legt bij het Nederlands-Indisch Gouvernement. Maar er zijn meer ontwikkelingen geweest in de daarop volgende decennia.

Hoever reikt het historisch besef van de rechtbank?

In de  eerste publicatie  van het onderzoeksprogramma “Van Indië tot Indonesië” (NIOD, 2005): “Indische rekening, Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945-2005” gaat Hans Meijer uitvoerig in op deze kwestie. Het onderzoeksprogramma is een door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gesubsidieerd project.

Een belangrijk hoofdstuk beschrijft de periode 1960-1977. Belangrijke onderdelen uit dit hoofdstuk verdienen een plaats in de overwegingen van de rechtbank.

Op 7 september 1966 werden financiële onderhandelingen met Indonesië afgerond in een overeenkomst, terug te vinden als het zgn. Traktaat van Wassenaar. Zie hoofdstuk 8, blz. 240, in het boek van Hans Meijer waarin goed staat beschreven wat er zoal op de achtergrond speelde.

De Nederlandse onderhandelingsdelegatie onder leiding van Luns heeft zeer veel water bij de wijn gedaan. Van de openstaande schuldvordering van ruim 4,4 miljard gulden werd uiteindelijk genoegen genomen met een bedrag van 600 miljoen gulden. Daarmee ging men ervan uit dat alle rekeningen hiermee vereffend waren. Maar dat gold niet voor de Indische oorlogsslachtoffers! Niet dat ze vergeten waren, maar gewoon bewust en weloverwogen buiten de onderhandelingen gehouden. “Binnen de Nederlandse delegatie vond men het onverstandig het backpay-vraagstuk als onderdeel in de onderhandelingen te brengen. Dit zou de besprekingen alleen maar bemoeilijken, aangezien Indonesië zich van meet af aan op het standpunt had gesteld geen enkele verantwoordelijkheid te dragen voor de achterstallige salarissen” (Meijer, blz. 241).
De Nederlandse delegatie realiseerde zich terdege dat met dit onderhandelingsresultaat de backpay-kwestie voor eens en altijd werd geliquideerd.

Een uitspraak van de rechtbank over de Backpay-kwestie zou een geheel andere betekenis krijgen als met bovenstaande informatie serieus rekening zou worden gehouden. Dit stukje geschiedenis is onder de tafel geschoven en geen rechter (tot nu toe) die zich hier wat van aantrekt.

Er is nog een lange weg te gaan en waarschijnlijk zal deze weg buiten Nederland verder moeten worden afgelegd. Het Europees hof van de Rechten van de Mens biedt waarschijnlijk meer kansen om tot een rechtvaardige uitspraak te komen.

De volledige uitspraak op het beroep dat mijn tante heeft gedaan is te vinden in de volgende weblink en te downloaden: Uitspraak_backpay_25aug2017small

Het voornemen is om binnen zes weken in beroep te gaan. Wij gaan daar voor. Deze stap moet gezet worden om bij het Europees hof voor de Rechten van de Mens aan te kunnen kloppen.

EVRM_tekst_751x137.jpg

 

Dit bericht werd geplaatst in Backpay, Indische Kwestie, Indonesië en getagged met , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

4 reacties op Backpay: een teleurstellende uitspraak

  1. ronald thumann zegt:

    sorry een typfout. bedoeld wordt http://www.sgig.nl

  2. ronald thumann zegt:

    Op 3 mei 2018 is o.m. mijn zusje Irene Thumann ook aan de beurt bij de CRVB over de backpayregeling. Haar advocaat is mr A.R. Kellermann te Amsterdam. Volgens ons is sprake van schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Bovendien moet de rechter sinds 2017 dacht ik ambtshalve onderzoeken of een regeling (dus incl. de Backpayregeling) een schending van een bindend verdrag zoals IVBPR en EVRM oplevert in plaats het niet te behandelen of terughoudend te toetsen. Wij hebben uitdrukkelijk aangevoerd dat sprake is discriminatie o.g.v. ras als bedoeld in artikel 7a Alg. wet gelijke behandeling omdat veel KNIL-ers van niet-Nederlandse afkomst hebben gekozen om in Indionesie te verblijven en daardoor in vergelijking met in Nederland wonende KNIL-ers veelal voor 15 augustus 2015 zijn overleden. Volgens de staat zijn 8.800 KNIL-militairen in Indonesie achtergebleven waarvan op 15 augustus 2015 nog maar 5 in leven waren (zij kregen dus de backpayuitkering) en in Nederland en elders kregen ongeveer 700 KNIL-militairen van Nederlandse-afkomst de backpayregeling. De verhouding 700: 5 doet discriminatie vermoeden o.g.v. levensverwachting dus indirecte discriminatie o.g.v. ras.

    Vele van die 8.800 KNIL-ers in Indonesie kregen lage uitkeringen krachtens de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 van de Staat lees SVB te Leiden. Ik heb dat voor iemand uit Bandung die een lage WUV-kreeg beroep aangetekend bij de CRVB. Op 20 december 2012 oordeelde de Raad dat de staat bij de bepaling van de hoogte van de uitkering uitkeringsgerechtigden in Indonenesie discrimineert door hen geen hoge maar lage uitkeringen toe te kennen. Het scheelde per maand ongeveer 1.400,00 euro. De Raad heeft artikel 8, lid 3, onder b van de WUV om die reden buiten toepassing verklaard en de SVB opgedragen hoge uitkeringen toe te kennen vanaf 1 april 2002, nl. de aanvraagdatum. De SVB heeft in 2013 aan betrokkene, mevrouw Yohanna latupeirissa, 200.000,00 euro (incl gederfde rente) nabetaald. Gerechtigheid voor haar dus.

    De SVB heeft gelet op de uitspraak van de CRVB van 20 september 2012 op 1 oktober 2013 ambtshalve herzieningenbesluiten genomen en aan 515 WUV-uitkeringsgerechtiden (dus erfgenamen van overleden KNIL-militairen) vanaf 1 december 2012 hoge uitkeringen toegekend. De nabetaling was groot 15.000,00 euro in oktober 2013. Een beetje gerechtigheid voor hen in Indonesie (520 erfgenamen van KNIL-militairen en oud-ambtenaren in ieder geval gerekend vanaf 1 december 2012.
    De staat heeft in juli 2014 de WUV gewijzigd door het gewraakte artikel 8 WUV uit de WUV te schrappen en aan die schrapping terugwerkende kracht toegekend tot 20 december 2012 (d.d. van uitspraak van de CRVB), formeel volgens de SVB tot 1 december 2012.

    Ik heb stichting gerechtvaardigheid Inonesiegangers (SGIG) opgericht en de stichting zal trachten namens de 2.200 (in 1998) deelnemers in Indonesie (dusincl. erfgenamen van KNIL-militairen en oud-ambtenaren) staat aansprakelijk stellen voor het missen van de juiste en hoge uitkeringen vanaf 1998 tot 1 december 2012, althans vanaf de aanvraagdatum gelegen in die periode en indien zij voor 1998 WUV-uitkeringen kregen vanaf 1998 (volgens het wetboek mag de schade over de laatste 20 jaar worden geclaimd). Dit mede o.g.v. het feit dat de Staat de Europese Rasrichtlijn in 2003 had moeten implementeren in de WUV en dus in 2014 te laat had geimplementeerd. Een late implementatie van een Europees Richtlijn levert volgens aan arrest van de Hoge raad van 18 september 2012 een onrechtmatige daad op jegens gedupeerden en daardoor de Schuld en schadeplichtigheid van de Staat is gegeven. Ik zou dus niet weten waarom de Hoge Raad in het geval van te late implementatie van de Europese Rasrichtlijn tot een andere overweging zou moeten komen.

    De SGIGn claimt per deelnemer/persoon ongeveer deelnemer 200.000,00 euro schade te hebben vanwege misgelopen hoge uitkering t.g.v. een onjuiste formele wetgeving die in strijd was met het discriminatieverbod in de zin van artikel 26 IVBPR en artikel 7a Algemene wet gelijke behandeling. Zie eerste versie van de website: http://www.sgg.nl.

    Mr Pieter Huitema van de Haanadvocaten is bereid de SGIG bij te staan. Hij vraagt ongeveer 80.000,00 euro. De stichting heeft het geld niet en zal om die reden binnenkort een crowdfundingsaktie en donneeraktie beginnen. Dus misschien gerechtigheid voor een deel van de 8.800 achtergebleven KNIL-militairen in Indonesie die in de oorlogsperiode 1942-1945 geen soldij ontvingen. Wie is mr Huitema? Hij is advocaat en heeft in 2018 recentelijk gewonnen van de Nederlandse Aardolie maatschappij (NAM maar lees de staat der Nederlanden) omdat zowel de rechtbank in 2016 als het gerechtshof de Nam heeft veroordeeld tot schadevergoeding m.b.t. de beschadigde huizen vanwege aardbevingen veroorzaakt door gaswinning in de provincie Groningen. Deze daad is een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW en mistdien de Staat/NAM schuldig is en schadeplichtig is. Het zal de staat miljarden euro’s kosten volgens mr Huitema. Hij hoopt voor SGIG ook miljarden euro’s schadevergoeding binnen te kunnen binnenhalen t.b.v. in Indonesie achtergebleven KNIL-militairen/oud ambtenaren en hun erfgenamen, althans voor hen die in 1998 nog leefden en bij leven kleine WUV-uitkeringen ontvingen en voor 1 december 2012 zijn overleden.
    GERECHTIGHEID GEWENST !!!

  3. Pingback: Appel op het rechtsgevoel van hen die rechtspreken | De Indische kwestie

  4. Pingback: Willekeur in de backpay-regeling | Blog Peter Flohr

Plaats een reactie